De afgelopen tijd heeft de Belastingdienst een groot aantal kennisgroepstandpunten bekendgemaakt. In deze standpunten wordt toegelicht welk beleid en welke (wets)interpretatie de Belastingdienst met betrekking tot specifieke situaties of vraagstukken hanteert. Eén van deze standpunten betreft de uitleg van het zogenoemde Subsidiebesluit uit 2005. Dit Subsidiebesluit gaat in op de voorwaarden waaronder een gesubsidieerde stichting of vereniging buiten de heffing van de vennootschapsbelasting kan blijven.
Dit artikel bespreekt het kennisgroepstandpunt van de Belastingdienst over de toepassing van het Subsidiebesluit in de situatie dat een stichting zowel gesubsidieerde als niet-gesubsidieerde activiteiten verricht.
Subsidiebesluit
Stichtingen en verenigingen, waarbij geen vrijstelling van toepassing is, zijn belastingplichtig voor de vennootschapsbelasting “indien en voor zover zij een onderneming drijven”. Eén van de voorwaarden voor het drijven van een onderneming is de aanwezigheid van een winststreven. Van een winststreven wordt verondersteld sprake te zijn indien stelselmatig exploitatieoverschotten worden behaald. Niet relevant is of er al dan niet statutair naar winst wordt gestreefd.
Om een bepaalde mate van weerstandsvermogen te creëren, behalen gesubsidieerde (non-profit) instellingen steeds vaker overschotten. Exploitatieoverschotten kunnen leiden tot vennootschapsbelastingplicht. Aangezien gesubsidieerde instellingen vaak een maatschappelijk doel nastreven, heeft de staatssecretaris in het Subsidiebesluit goedgekeurd dat in de volgende twee situaties geen sprake is van een winststreven bij die betreffende instelling:
Van een winststreven is geen sprake voor zover gesubsidieerde instellingen, volgens statuten of subsidieregels, de behaalde overschotten moeten aanwenden overeenkomstig de subsidiedoeleinden of terug moeten betalen aan de subsidieverstrekker
Van het ontbreken van een winststreven kan ook sprake zijn als de instelling haar inkomsten met betrekking tot gesubsidieerde activiteiten hoofdzakelijk (tenminste 70%) verkrijgt uit subsidies en daarnaast slechts eigen bijdragen ontvangt van degenen voor wie de instelling prestaties verricht.
Uit het door de Staatssecretaris in het Subsidiebesluit gebruikte woord “ook” bij de beschrijving van de tweede situatie, blijkt naar onze mening dat het voldoen aan één van beide situaties voldoende is om te stellen dat de gesubsidieerde instelling geen onderneming drijft en zodoende met toepassing van het Subsidiebesluit niet vennootschapsbelastingplichtig is. Dit was ook altijd de gangbare uitleg van het Subsidiebesluit.
Kennisgroepstandpunt cumulatieve voorwaarden
De Belastingdienst blijkt echter een strengere uitleg van de in het Subsidiebesluit opgenomen goedkeuring te hanteren. Zij is namelijk van mening dat aan beide situaties (cumulatief) moet worden voldaan alvorens te kunnen concluderen dat geen sprake is van het drijven van een onderneming. In de praktijk blijkt de Belastingdienst dit standpunt al langer te hanteren, maar in dit kennisgroepstandpunt wordt het nadrukkelijk vastgelegd. Merkwaardig is dat dit kennisgroepstandpunt niet specifiek ziet op deze strengere uitleg, maar is geschreven voor situaties waarbij werkzaamheden worden afgesplitst in een separate vennootschap.
Kennisgroepstandpunt, afsplitsing niet-gesubsidieerde activiteiten naar een dochtervennootschap
Het kennisgroepstandpunt ziet verder op de situatie waarin een stichting die zowel gesubsidieerde als niet-gesubsidieerde activiteiten verricht, de niet-gesubsidieerde activiteiten onderbrengt in een besloten vennootschap (BV). Er vindt tussen de stichting en de BV een loonkostendoorbelasting plaats als gevolg van het uitlenen van personeel aan de BV (niet-gesubsidieerde activiteit). Daarnaast bestaat de mogelijkheid tot het doen van een dividenduitkering uit de BV aan de stichting. Deze dividendinkomsten zal de stichting gebruiken voor het verrichten van haar gesubsidieerde activiteiten.
Volgens de Belastingdienst staan de volgende feiten en omstandigheden de toepassing van de goedkeuring in het Subsidiebesluit in de weg:
1. De vergoeding voor het uitlenen van personeel aan de BV kwalificeert niet als ‘eigen bijdragen’, waardoor geen sprake is van volledige subsidieafhankelijkheid (ook niet als de kosten zonder winstopslag worden doorbelast).
2. Daanaast is ze van mening dat alleen al het bestaan van de mogelijkheid tot het door de stichting ontvangen van een dividenduitkering de toepassing van het Subsidiebesluit verhindert aangezien een dividenduitkering niet als subsidie noch als eigen bijdrage kwalificeert, zelfs indien statutair en/of in de subsidievoorwaarden vastligt dat overige inkomsten moeten worden besteed aan de gesubsidieerde activiteiten dan wel moeten worden (terug-)betaald aan de subsidiegever.
Deze strikte uitleg van de Belastingdienst leidt ertoe dat een gesubsidieerde stichting met aandelen in een vennootschap per definitie vennootschapsbelastingplichtig is. De vraag is of het toepassingsbereik van het Subsidiebesluit op deze manier niet zodanig wordt ingeperkt dat de goedkeuring in de praktijk niet kan worden toegepast. In de praktijk zou, voor de toepassing van de vrijstelling op basis van het Subsidiebesluit, een stichting nooit een dochtervennootschap kunnen hebben, zelfs niet indien dividendmogelijkheden vanuit de instelling statutair (of wegens subsidievoorwaarden) onmogelijk zijn.
Wij merken op dat het kennisgroepstandpunt ‘slechts’ een mening van de Belastingdienst betreft. Echter, het innemen van een ander standpunt brengt een risico op discussie met de Belastingdienst met zich mee.
Tot slot
Heeft u een (deels) gesubsidieerde instelling en bent u benieuwd of bovenstaand standpunt van de Belastingdienst fiscale gevolgen met zich mee kan brengen voor uw instelling? Neem dan gerust contact met ons op via onderstaand contactformulier of met uw eigen Govers contactpersoon via 040 – 2 504 504. Uiteraard kunt u ook met al uw andere fiscale vragen bij ons terecht.