Onlangs deed Gerechtshof Den Haag uitspraak in een zeer relevante zaak rondom het gebruikelijkheidscriterium voor toepassing van de vrije ruimte binnen de werkkostenregeling (WKR).
Gebruikelijkheidscriterium in de WKR
Zoals bekend, biedt de WKR de mogelijkheid om vergoedingen en verstrekkingen als eindheffingsbestanddeel aan te merken. Dit betekent dat de werknemer het loonbestanddeel belastingvrij ontvangt en de werkgever bij overschrijding van diens vrije ruimte eindheffing betaalt. Deze vrije ruimte bedraagt in 2020 3% over de eerste
€ 400.000 van de fiscale loonsom en 1,2% over het meerdere. Het gedeelte van de vergoedingen en verstrekkingen dat de vrije ruimte overstijgt wordt belast tegen een eindheffingstarief van 80%.
Toepassing van de vrije ruimte is gebonden aan een gebruikelijkheidscriterium. Het gebruikelijkheidscriterium houdt in, dat enkel loonbestanddelen kunnen worden aangewezen als eindheffingsloon die niet meer dan 30% afwijken van hetgeen in vergelijkbare omstandigheden gebruikelijk is om te verstrekken. De Belastingdienst hanteert daarnaast een doelmatigheidsgrens van € 2.400 per werknemer. Daarnaast dient het gebruikelijk te zijn dat de werkgever de heffing over het loonbestanddeel voor zijn rekening neemt. De bewijslast rust op de inspecteur.
Hofuitspraak toekenning netto aandelen
Bij een werkgever krijgt een beperkte groep werknemers voor een substantieel bedrag netto aandelen toegekend. De werkgever wijst de aandelen aan als eindheffingsloon en neemt de belastingheffing over het voordeel voor zijn rekening. Vóór de invoering van de WKR bruteerde de werkgever, op individuele basis, het voordeel op de loonstrook van de werknemer, maar in 2012 en 2013 wijst de werkgever dit voordeel toe aan de vrije ruimte binnen de WKR. De inspecteur gaat hier niet in mee en stelt dat het niet gebruikelijk is om dergelijke beloningsvormen (qua aard en omvang) ten laste van de vrije ruimte te brengen. Het belang zit hem natuurlijk in het verschil in toepasselijk belastingtarief. 80% eindheffing betalen over een netto voordeel is aanzienlijk minder dan het individuele bruteringstarief van destijds circa 108%.
Nadat de Hoge Raad in de zomer van 2019 een toetsingskader heeft geformuleerd, is de zaak terugverwezen naar het Hof. Het Hof oordeelt dat de inspecteur is geslaagd in zijn bewijslast en oordeelt dat een voordeel van deze omvang niet in de vrije ruimte van de werkkostenregeling kan worden ondergebracht. Het bewijs van de Belastingdienst kwam mede tot stand door middel van een door de Belastingdienst ingesteld onderzoek bij 88 bedrijven. Uit een enquête bij deze ondernemingen bleek dat slechts één bedrijf bonussen aanwees als eindheffingsloon ten laste van de vrije ruimte. Dit betrof bovendien veel lagere bonussen.
De Belastingdienst heeft een voorsprong in haar onderzoeksmogelijkheden naar hetgeen gebruikelijk is. De inspecteur mag kennelijk andere bedrijven benaderen om te onderzoeken of bepaalde loonvoordelen vaker worden toegekend. Dat brengt naar onze mening een zeer ongelijk speelveld tot stand.
Kortom
Op basis van de hierboven aangehaalde hofuitspraak kunnen we een aantal conclusies trekken. Allereerst is het voor het gebruikelijkheidscriterium van belang dat behalve de aard, ook de omvang van het loonvoordeel gebruikelijk moet zijn. Een loonvoordeel geldt eerder als gebruikelijk wanneer alle óf grote groepen werknemers binnen de onderneming dezelfde beloning ontvangen. Daarnaast is een goede onderbouwing van het loonvoordeel noodzakelijk, met name indien de doelmatigheidsmarge van € 2.400 wordt overschreden. Tot slot mag de Belastingdienst een informatievoorsprong creëren en inzetten om aan haar bewijslast te kunnen voldoen.
In conclusion
De WKR krijgt meer en meer de aandacht van loonbelastinginspecteurs. Weet u zeker dat u grip heeft op de WKR? En is bij uw organisatie aan alle formele vereisten voldaan? Neem bij twijfel contact op met onze loonheffingenspecialisten via loonheffingen@govers.nl of via uw Govers contactpersoon.