Sinds de Brexit is de vraag naar indirecte douanevertegenwoordiging in de EU sterk toegenomen. Dat is logisch omdat ondernemers die buiten de EU gevestigd zijn (waaronder tegenwoordig ook de Britten) in beginsel zelf geen invoeraangifte mogen doen.
In tegenstelling tot een directe douanevertegenwoordiger, handelt de indirecte douanevertegenwoordiger op eigen naam en geldt daarmee als aangever. Bijgevolg is hij ook hoofdelijk aansprakelijk is voor de douaneschuld. Dit werkt uiteraard door in de prijs voor deze dienstverlening. Bovendien zal een indirect douanevertegenwoordiger niet elke opdracht zomaar aanvaarden. Voor diverse buiten de EU gevestigde ondernemers worden verkopen naar de EU dus potentieel moeilijker en duurder.
In een recent arrest sprak het Hof van Justitie zich uit over de reikwijdte van de aansprakelijkheid van de vertegenwoordiger voor de invoer-btw. De douaneschuld omvat de invoerrechten die uit hoofde van de douanewetgeving verschuldigd zijn. Hoewel bij de inklaring de invoer-btw meestal tegelijk met de invoerrechten wordt geïnd, is deze uitdrukkelijk geen onderdeel is van de douaneschuld. Het oordeel van het Hof van Justitie komt er kort gezegd op neer dat de indirecte douanevertegenwoordiger niet zonder meer aansprakelijk is voor de invoer-btw op grond van de btw-richtlijn. Het Hof van Justitie oordeelde namelijk dat de indirecte douanevertegenwoordiger enkel aansprakelijk kan worden gesteld voor de invoer-btw, wanneer die aansprakelijkheid uitdrukkelijk en ondubbelzinnig in de nationale wetgeving is opgenomen. Hoewel de aansprakelijkheid niet direct voortvloeit uit de btw-richtlijn, biedt de richtlijn lidstaten wel de mogelijkheid om deze aansprakelijkheid in de nationale wet te implementeren; deze laatste kanttekening kan zeer relevant zijn voor de praktijk.
De casus van het arrest had betrekking op Italië. In dit geval rijst de vraag hoe de aansprakelijkheid in Nederland is geregeld. De Nederlandse btw-wetgeving kent een schakelbepaling die de verschuldigdheid van de invoer-btw koppelt aan de verschuldigdheid van de invoerrechten. Op grond van deze bepaling ontstaat er voor de indirecte vertegenwoordiger mogelijk toch aansprakelijkheid voor de Nederlandse invoer-btw. De vraag is in essentie of deze bepaling kan worden gezien als een bepaling die de indirecte vertegenwoordiger ‘uitdrukkelijk en ondubbelzinnig aanwijst als degene die tot voldoening van die belasting gehouden is’. Er zijn argumenten om op basis van deze uitspraak te stellen dat dit niet het geval is. Dit kan belangrijke gevolgen hebben voor de risico-opslag en de zekerheidstellingen die vertegenwoordigers aan hun klanten berekenen.
Mogelijk gaat de uitspraak ook gevolgen hebben voor de concurrentiepositie tussen de verschillende lidstaten. Duidelijk is namelijk dat niet iedere lidstaat een bepaling in het nationale recht heeft opgenomen op grond waarvan de indirecte vertegenwoordiger als belastingschuldige voor de invoer-btw wordt aangemerkt.
Treedt u op als (indirect) douanevertegenwoordiger en bent u geïnteresseerd of en hoe deze uitspraak uw situatie beïnvloedt? Neem gerust contact met ons op via uw relatiebeheerder, per mail via btw@govers.nl, of telefonisch via 040 – 2 504 504. Ook bij andere fiscale vragen kunt u uiteraard bij ons terecht.