Wetsvoorstellen internationaal naast het Belastingplan 2024 Publicatiedatum: 21-09-2023

Er zijn enkele wetsvoorstellen en regelingen die niet zijn opgenomen in het Belastingplan 2024, maar wel relevant zijn om in het oog te houden indien u of uw organisatie grensoverschrijdend acteert. De wetsvoorstellen en regelingen die in dit artikel worden behandeld zijn al geïmplementeerd in 2023 of zijn aanhangig als separaat wetsvoorstel waarbij de beoogde inwerkingtredingsdatum 1 januari 2024 is.

1. Wet implementatie Mobiliteitsrichtlijn: Regeling voor grensoverschrijdende omzettingen van vennootschappen
Nederland kende vóór 1 september 2023 nog geen wettelijke regeling voor grensoverschrijdende omzetting en splitsing. Een dergelijke regeling was er al wel voor de grensoverschrijdende fusie. Om de vrijheid van vestiging binnen de EU te bevorderen is de Europese Mobiliteitsrichtlijn geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving per 1 september 2023. De implementatiewetgeving heet Wet implementatie Mobiliteitsrichtlijn (de Wet).

De Wet maakt geen onderdeel uit van het Belastingplan 2024. De Mobiliteitsrichtlijn diende uiterlijk 31 januari 2023 te zijn geïmplementeerd in de nationale wetgevingen. De Richtlijn is per 1 september 2023 geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving.

De inwerkingtreding van de wet zorgt voor implementatie van de Mobiliteitsrichtlijn (EU-richtlijn 2019/2121). Met deze Wet wordt het voor ondernemingen eenvoudiger om grensoverschrijdende herstructureringen te laten plaatsvinden binnen de EU en Europese Economische Ruimte (EER). Denk bij grensoverschrijdende herstructureringen die onder de Wet vallen aan omzettingen, fusies en splitsingen. De vrijheid van vestiging is een groot goed binnen de EU/EER, door de implementatie van de Mobiliteitsrichtlijn in de Nederlandse wet wordt deze vrijheid bevorderd en versterkt.

Eerdere uitspraken
Grensoverschrijdende omzettingen en splitsingen van vennootschappen in de EU (EER) waren voorafgaand aan de invoering van de Wet al mogelijk op grond van uitspraken van het Hof van Justitie van de EU, echter een wettelijk kader ontbrak in Nederland.

Overgangsrecht
Nederland heeft de implementatiedeadline niet gehaald. De Wet biedt echter wel een overgangsrecht voor grensoverschrijdende herstructureringen die ten tijde van inwerkingtreding van de Wet (1 september 2023) werden uitgevoerd.

2. Het wetsvoorstel Wet invoering conditionele bronheffing op dividenden: Conditionele bronheffing op dividenden
Het wetsvoorstel Wet invoering conditionele bronheffing op dividenden is geen onderdeel van het Belastingplan 2024. Het wetsvoorstel is op 25 maart 2021 al ingediend bij de Tweede Kamer, waarbij de datum van inwerkingtreding is gesteld op 1 januari 2024. Het wetsvoorstel wijzigde de Wet Bronbelasting 2021, deze wijziging is afgekondigd in het Staatsblad op 11 november 2021.

Per 1 januari 2024 zal aanvullende Nederlandse bronheffing plaatsvinden op dividenden naar laag-belastende jurisdicties en in misbruiksituaties.

Er zijn situaties denkbaar waarin geen dividendbelasting wordt geheven. Na invoering van de Wet wordt aanvullende Nederlandse bronheffing geheven. Situaties waarin dit wetsvoorstel leidt tot bronheffing zijn:
1. Een dividenduitkering binnen concernverband aan een lichaam dat is gevestigd in een laag-belastende jurisdictie (belastingtarief van minder dan 9%) waarmee ---  2. Nederland een verdrag ter voorkoming van dubbele belasting heeft gesloten. Indien de deelnemingsvrijstelling en dus de inhoudingsvrijstelling van toepassing is, dan wordt geen Nederlandse dividendbelasting ingehouden.
Indien een dividenduitkering plaatsvindt door een niet-houdstercoöperatie aan in een laag-belastende jurisdictie gevestigd lichaam.

3. Het wetsvoorstel ter implementatie van de EU richtlijn betreffende de openbaarmaking van informatie over de winstbelasting door bepaalde ondernemingen en bijkantoren.

De EU-lidstaten zijn het eens geworden over een richtlijn die multinationals verplicht om een zogenaamde landenrapport (‘country-by-country report’) te publiceren op hun website. Uit de richtlijn volgt dat de verplichting tot het publiceren van het landenrapport uiterlijk ingaat vanaf de aanvangsdatum van het eerste boekjaar dat op of na 22 juni 2024 van start gaat. Ook voor Nederland betekent dit dat de eerste landenrapport rond 1 juli 2026 openbaar zullen worden.

 Voor wie geldt deze publicatie verplichting?
De verplichting om het landenrapport op de website te publiceren gaat gelden voor multinationals en zelfstandige ondernemingen met totale geconsolideerde inkomsten van meer dan € 750 miljoen in elk van de laatste twee opeenvolgende boekjaren. Deze verplichting geldt ongeacht of de hoofdvestiging zich binnen of buiten de EU bevindt. Ook in de EU gevestigde ‘bijkantoren’ van niet onder het recht van een EU-lidstaat vallende multinationals moeten een verslag over de hele groep openbaar maken als het bijkantoor een netto-omzet van € 12 miljoen of meer heeft.

Welke informatie wordt openbaar?
Voor het opstellen van het landenrapport bestaat een gemeenschappelijk EU-model in digitaal formaat. In het publieke landendossier wordt de volgende informatie opgenomen.

1. De naam van de uiteindelijke moederonderneming of de op zichzelf staande onderneming;
2. Het betrokken boekjaar waarover het verslag gaat;
3. De in het verslag gebruikte munteenheid;
4. Een lijst van alle meegeconsolideerde dochterondernemingen die zijn gevestigd in de EU of in een van de landen op de zwarte of de grijze fiscale EU-lijst;
5. Een korte beschrijving van de aard van de activiteiten;
6. Het aantal werknemers;
7. De inkomsten;
8. De winst of het verlies vóór winstbelasting;
9. De toerekenbare winstbelasting;
10. De betaalde winstbelasting;
11. De gecumleerde winst

4. Wetsvoorstel Wet minimumbelasting 2024 ('Pijler 2')
Op 31 mei 2023 heeft Nederland als eerste land van de Europese Unie haar wetsvoorstel ‘Wet minimumwinstbelasting 2024’ ingediend ter implementatie van de EU Richtlijn inzake Pijler 2. De voorgestelde nieuwe wetgeving vereist op meerdere punten nog verduidelijking en aanvullende regelgeving.

 Inhoud van het wetsvoorstel
Het Nederlandse wetsvoorstel bevat maatregelen die ervoor dienen te zorgen dat multinationale en binnenlandse groepen met een consolideerde groepsomzet van € 750 miljoen of meer, ten minste 15% belasting betalen over de winst die zij binnen iedere rechtsgebied hebben behaald.

1. Kwalificerende binnenlandse bijheffing:
Door het invoeren van een kwalificerende binnenlandse bijheffing krijgt Nederland de mogelijkheid om over de winst van in Nederland gevestigde laagbelaste groepsentiteiten van een multinationale groep of een binnenlandse groep bij te heffen tot aan 15%. In tegenstelling tot de inkomen-inclusiemaatregel, kan hier ook sprake van zijn wanneer de uiteindelijkemoederentiteit (‘hoofdkantoor’) van de groep niet in Nederland is gevestigd.

2. Inkomen-inclusiebijheffing:
De minimumbelasting op grond van de inkomen-inclusiemaatregel wordt in beginsel geheven bij de uiteindelijkemoederentiteit van de multinationale groep dan wel binnenlandse groep. De uiteindelijkemoederentiteit van een groep is de entiteit die de geconsolideerde jaarrekening opstelt en waarin geen enkele andere entiteit (on)middellijk een controlerend belang houdt. Op grond van de inkomen-inclusiemaatregel wordt het verschil tussen het minimumbelastingtarief van 15% en het effectieve belastingtarief op het niveau van een laagbelaste groepsentiteit, bijgeheven op het niveau van de uiteindelijkemoederentiteit. In bepaalde situaties kan de bijheffing worden geheven bij een andere groepsentiteit.

3. Onderbelastewinstmaatregel:
Voor zover geen inkomen-inclusiemaatregel wordt toegepast door de staat waarin de uiteindelijkemoederentiteit is gevestigd, wordt de (resterende) bijheffing geheven bij verschillende groepsentiteiten op grond van de onderbelastewinstmaatregel. De onderbelastewinstbijheffing wordt uitsluitend toebedeeld aan staten waar een kwalificerende onderbelastewinstmaatregel van kracht is. De onderbelastewinstbijheffing wordt toebedeeld naar rato van het aantal werknemers (uitgedrukt in voltijdsequivalenten) en de materiële activa van de groep in die betreffende staten. Op deze wijze wordt tot een allocatiesleutel gekomen om de onderbelastewinstbijheffing toe te delen op basis van de fysieke aanwezigheid van de groep in die staten.

Aangifte en notificatie verplichtingen
In beginsel is de uiteindelijkemoederentiteit (van participerende staten, zoals Nederland) verplicht om een aparte ‘bijheffing-informatieaangifte’ in te dienen in haar vestigingsland. De bijheffing-informatieaangifte bevat de hoogte van de bijheffing per staat. De termijn voor het indienen bedraagt 15 maanden na afloop van het verslagjaar (het eerste verslagjaar: 18 maanden). De verschuldigde belasting moet binnen 17 maanden zijn voldaan (het eerste verslagjaar: 20 maanden). 

Voor Nederland (en overige staten waar de groep haar deelnemingen heeft) geldt dat indien de bijheffing-informatieaangifte niet in Nederland wordt gedaan, er in Nederland een notificatie dient te worden ingediend. De deadline voor het indienen van deze kennisgeving is gelijk aan die van de bijheffing-informatieaangifte.

Ingangsdatum van de nieuwe wetgeving
Naar verwachting is de nieuwe wetgeving inzake de kwalificerende binnenlandse bijheffing en inkomen-inclusiebijheffing voor het eerst van toepassing op aangiftejaren die beginnen in 2024. De onderbelastewinstmaatregel zal voor het eerst effectief van toepassing zijn vanaf 2025. Echter, de onderbelastewinstmaatregel wordt door Nederland al wel in 2024 toegepast in situaties waarin een Nederlands groepsonderdeel wordt gehouden door een uiteindelijkemoederentiteit die is gevestigd in een EU-lidstaat welke voor uitgestelde toepassing van de inkomen-inclusiemaatregel en de onderbelastewinstmaatregel heeft gekozen.

5. EU richtlijn voorstel inzake het tegengaan van fiscaal misbruik met behulp van lege vennootschappen (‘ATAD3’)
De Europese Commissie publiceerde op 23 december 2021 een richtlijnvoorstel (‘ATAD3’/‘Unshell Directive’) om fiscaal misbruik met behulp van lege entiteiten, brievenbusmaatschappijen en doorstroomvennootschappen tegen te gaan. Voorlopig lijkt het huidige ATAD 3 richtlijnvoorstel nog niet te worden aangenomen.

Het ATAD 3 richtlijnvoorstel is van toepassing op entiteiten die gevestigd zijn in de Europese Unie, met uitzondering van beursgenoteerde bedrijven en financiële instellingen. Ook uitgezonderd zijn entiteiten met ten minste vijf voltijd werknemers, die zich uitsluitend bezighouden met het realiseren van de actieve inkomsten van de entiteit.

Drie voorwaarden
Het richtlijnvoorstel bevat een drietal voorwaarden, aan de hand waarvan wordt bepaald of er een substance rapportageverplichting bestaat.
1. De omzet van de entiteiten bestaat hoofdzakelijk uit passieve inkomsten zoals dividenden of royalty’s;
2. De entiteiten verkrijg een belangrijk deel van de passieve inkomsten uit het buitenland of verricht doorbetalingen aan het buitenland in dit kader; en
3. De entiteiten heeft het dagelijkse bestuur en de relevante besluitvorming van de vennootschap uitbesteed aan derden.

Tegenbewijs
Een entiteit die aan alle drie de voorwaarden voldoet is in beginsel verplicht om in de jaarlijkse winstbelastingaangifte ook over haar substance te rapporteren. Er bestaan echter nog twee tegenbewijs mogelijkheden.

- Zakelijke redenen voor het gebruiken van de lege entiteit; of
- Het gebruik van de lege entiteit levert geen belastingbesparing op voor de groep als geheel.

Indien een entiteit zich niet met succes op een van de tegenbewijs mogelijkheden kan beroepen, dan schrijft het richtlijnvoorstel zowel een substance rapportageverplichting als diverse belasting gerelateerde sancties voor.

Substance rapportage
De substance die gerapporteerd moet worden omvat onder meer de aanwezigheid van een eigen pand in een EU-lidstaat, een bankrekening in de EU en een kwalificerende directie of kwalificerend personeel. Ter onderbouwing dienen bewijsstukken te worden bijgevoegd bij de winstbelastingaangifte.

Sancties bij onvoldoende substance
De gegevens van de lege entiteiten, die onder de rapportageplicht vallen, worden door Nederland en de overige EU-lidstaten onderling uitgewisseld via een centrale database. Bij onvoldoende substance, kunnen bepaalde fiscale voordelen zoals de deelnemingsvrijstelling worden ontzegd. Daarnaast kunnen betaling aan de lege entiteit worden geacht te zijn gedaan aan de aandeelhouder van de lege entiteit (‘doorkijken’) of kan het inkomen van de lege entiteit worden toegerekend aan haar EU-moedermaatschappij (‘CFC-regelgeving’). Ook het verzoek om een woonplaatsverklaring voor de lege entiteit zou kunnen worden geweigerd.

ATAD 4 voor non-EU entiteiten
De Europese Commissie heeft reeds aangekondigd dat er – zodra de ATAD 3 richtlijn is aangenomen – er ook een richtlijn dient te komen die ziet op entiteiten buiten de EU die weinig of geen substance hebben (‘ATAD 4’).

6. EU richtlijn inzake crypto-wetgevingsvoorstellen (MiCA en DAC8)
De EU-lidstaten hebben een politiek akkoord bereikt over de MiCA en DAC8 wetsvoorstellen, die zien op het reguleren en de uitwisseling van informatie over cryptoactiva en digitale gelden.

Op dit moment vindt het handelen op cryptomarkten nog grotendeels plaats zonder de betrokkenheid van financiële instellingen (e.g. banken) die onderworpen zijn aan financieel toezichtrecht (‘MiFID II’). Aanbieders van diensten voor het wisselen van virtuele valuta en fiduciaire valuta en aanbieders van bewaarportemonnees voor virtuele valuta (aanbieders van cryptodiensten) dienen inmiddels wel een registratie aan te vragen bij DNB (‘AMLD 4’).

MiCA: geharmoniseerde crypto-wetgeving
Met de MiCA (‘Markets in Crypto Assets’) wetgeving worden geharmoniseerde regels voor cryptoactiva op EU-niveau ingevoerd, om juridische zekerheid te scheppen over cryptoactiva. De MiCA wetgeving schrijft bijvoorbeeld regels voor wat betreft de werking, structuur en governance van uitgevers van cryptoactiva. Ook regelt het transparantie- en openbaarmakingsvereisten voor het uitgeven en verhandelen van cryptoactiva. Op grond van de MiCA wetgeving zijn (crypto)platformen van zowel binnen als buiten de EU verplicht om ‘know-your-client’ procedures uit te voeren bij EU-cliënten.

De MiCA wetgeving treedt naar verwachting in werking per 1 januari 2024. Het huidige MiCA wetgeving voorstel gaat niet in op gedecentraliseerde financiering (‘DeFi’), noch op cryptoleningen, ‘staking’ en ‘non-fungibele tokens’ (NFT’s).

DAC8: uitwisseling van informatie over cryptoactiva en elektronisch geld
De DAC richtlijn - en de zeven updates daarvan - is bedoeld om de administratieve samenwerking tussen de EU-lidstaten te verbeteren. De automatische uitwisseling van gegevens tussen de Europese belastingdiensten vindt plaats met het doel om belastingontduiking te bestrijden. Met DAC8 wordt de reikwijdte van deze richtlijn verder uitgebreid tot cryptoactiva en overige elektronische gelden. DAC8 maakt verder ook nog de uitwisseling van informatie over rulings aan rijke particulieren mogelijk.

Naar verwachting treedt de DAC8 wetgeving per 1 januari 2026 in werking. Vanaf dat moment zijn rapporteringsplichtige entiteiten, zoals (crypto)platformen en andere aanbieders van cryptoactivadiensten, verplicht om informatie over de cryptobezittingen en transacties van hun gebruikers te delen met Europese belastingdiensten. Voor de Europese belastingdiensten geldt vervolgens dat zij de ontvangen informatie verplicht automatisch uitwisselen onderling.

Tot slot
Wij houden u uiteraard op de hoogte. Heeft u vragen over de (toekomstige) wijzigingen, of bent u benieuwd naar de mogelijkheden in uw specifieke situatie. Neem dan gerust contact met ons op via onderstaand contactformulier of met uw eigen Govers contactpersoon.



Deel dit bericht:

We werken graag aan uw ondernemersdromen. Wat zijn uw ambities?

Elke succesvolle klantrelatie begint met een persoonlijke kennismaking. Een gesprek over uw ambitie en hoe wij u daarbij kunnen helpen. Laat hieronder uw gegevens achter en we nemen snel contact met u op.